Marc Schuilenburg
Een aantal maanden geleden werkte ik mee aan het televisieprogramma Brandpunt. De uitzending heette Binnen zonder kloppen en ging over stedelijke interventieteams. Interventieteams zijn er in alle soorten en maten. De bestrijding van hennepteelt is er een voorbeeld van. Politie en Openbaar Ministerie trekken hierbij op met andere organisaties, meestal gemeenten, woningbouwcorporaties en energiebedrijven om illegale hennepkwekerijen te ontmantelen. Maar denk ook aan de Rotterdamse interventieteams die de veiligheid moeten verbeteren in de dagelijkse woon- en werkomgeving. Onaangekondigd komen ze langs bij bewoners met problemen om vervolgens werk en inkomen, gezondheid en de scholing van de kinderen met hen te bespreken. Achter de Voordeur is de naam die hierbij het meest tot de verbeelding spreekt. Achter de term gaat echter meer schuil dan alleen het over de drempel stappen en betreden van de woning van burgers. Om daadwerkelijk verschil te kunnen maken, werken organisaties met verschillende verantwoordelijkheden en doelstellingen juist met elkaar samen. Dat is op papier eenvoudiger dan in de praktijk. Zo blijkt de aanpak van hennepteelt zelden routinematig, structureel en georganiseerd te verlopen, maar eerder losjes en zelforganiserend.
Met Aart Zeeman van Brandpunt sprak ik over de interacties tussen al die partijen in de integrale handhaving en de nieuwe betekenisgeving die daaruit ontstaat. Hoe interpreteren de actoren bijvoorbeeld de gemaakte formele afspraken? Welk belang kennen ze toe aan de handhaving daarvan? Ik uitte mijn zorgen over het feit dat energiebedrijven en woningbouwcorporaties zich verregaand bemoeien met het veiligheidsprobleem. Vanzelfsprekend is er wel een indirecte relatie, maar hun kernactiviteit of core business draait in strikte zin niet om veiligheid. Dit leidt sinds enkele jaren, zo vertelde ik, tot een nieuw gebied van ge- en verbodsbepalingen, dat je quasi-strafrecht kunt noemen. Opvallend hieraan is dat er veel minder eisen aan de rechtsbescherming worden gesteld dan in het klassieke strafrecht. Tot slot stelde ik de merkwaardige paradox aan de orde waarin Nederland zich momenteel bevindt. Grof gezegd komt die erop neer dat de criminaliteit sinds 2001 daalt, maar dat het onveiligheidsgevoel van de burger onverminderd hoog blijft. Het interview duurde ongeveer een uur.
In de uitzending bleef daarvan 1 minuut en 37 seconden over. Mijn bijdrage beperkte zich tot de constatering dat Nederland veiliger is dan politici ons dagelijks vertellen. Stilte tekent de houding van de overheid tegenover de toegenomen veiligheid. Hoewel de daling van criminaliteit niet opgaat voor alle delicten en de kunst van de statistiek veel misleidende kanten heeft, kan weldegelijk worden gesteld dat Nederland hiermee in de pas loopt met onze buurlanden. Hoewel mijn aandeel in de uitzending moeilijk schokkend kon worden genoemd, bleef ze niet zonder reactie. De andere dag opende ik mijn mailbox en trof daarin tientallen boze mails aan. Woedend waren de briefschrijvers. Het was een schande. Ik had me voor het karretje laten spannen van de linkse journalistiek. De heer Burgstra schreef dat hij met verbazing had zitten te luisteren naar de antwoorden die ik gaf aan de verslaggever van Brandpunt. ‘Ga uw huiswerk eens goed doen of kies een ander vak’, luidde zijn advies. Ook de heer Okker raadde me aan te stoppen met mijn ‘theoretische praatjes’ en ‘wat nuttigs’ te gaan doen. Zijn tip: ‘Ga toch een vak leren, ga werken. In de zorg komen ze nog sterke kerels tekort om zieke mensen te wassen en in- en uit bed te tillen.’
Ik schrijf dit stuk niet om mijn gelijk te halen. Ik neem iedereen serieus die naar aanleiding van een televisie-uitzending mijn mailadres opzoekt en zijn frustraties vervolgens afreageert. Gekte en genialiteit liggen niet zelden gevaarlijk dicht bij elkaar. De filosoof Friedrich Nietzsche was daar een fraai voorbeeld van. Over zijn gekte gaan verschillende verhalen de rondte. Zo zou hij zulke verschrikkelijke ideeën hebben gehad dat hij wel gek moest worden. Een van die ideeën was dat frustratie een uiting is van ressentiment van mensen die onderdrukt worden door het leven. In Zur Genealogie der Moral stelt Nietzsche dat we de neiging hebben ons af te zetten tegen een, wat hij noemt, buiten of een anders zijn. De oorzaak van onze onmacht ligt in die buitenwereld. Dus niet bij jezelf, maar bij een ander. Die ander kan je baas zijn, maar ook je buurman of iemand aan de Vrije Universiteit. Max Scheler werkte dit in het begin van de twintigste eeuw verder uit in Das Ressentiment im Aufbau der Moralen. Volgens Scheler ontstaat ressentiment door het onderdrukken van bepaalde gemoedsbewegingen die normaal zijn voor de mens. Hij heeft het over een gevoel van onmacht of heimelijke wrok die een uitweg moet vinden. Het gaat daarbij om gevoelens van wraak, haat, afgunst, boosheid, jaloezie en zo verder. Het opsteken van je middelvinger naar je baas of het schrijven van een boze mail naar een criminologiedocent kan dan voldoende zijn om je emoties te uiten en je boosheid te verminderen.
Nu is het geen geheim dat we een diep verlangen koesteren naar succes, aanzien, erkenning en zelfrespect, maar niet het idee hebben voor vol te worden aangezien of serieus te worden genomen door de buitenwereld. Dat is meestal de schuld van de ‘elite’. Bestuurders (ivoren torenbewoners), bankiers (graaiers), linkse politici (wereldvreemden), Amsterdamse grachtengordel (navelstaarders), wetenschappers (huiskamergeleerden) en rechters (vooringenomen): zij vallen allemaal onder die ‘elite’ en weten niets van het leven en problemen van de gemiddelde burger. Ze leven geïsoleerd van de gewone man, maar vertellen ondertussen wel hoe we moeten leven en wat we moeten doen. Het is deze kloof waarin populistische partijen springen. Die laten geen gelegenheid onbenut om de elite verantwoordelijk te stellen voor de problemen in het land. Stemmen op zo’n partij geeft je dan ook de kans je wraakneming eventjes uit te voeren. ‘Ik ben een PVV stemmer,’ schreven enkele van mijn boze correspondenten. Om daar aan toe te voegen: ‘zoals u wel zult begrijpen’.
Op dit moment leggen mijn collega Patrick Van Calster en ik de laatste hand aan het boekje De meandermaatschappij. Daarin geven we een analyse van tien jaar veiligheidsbeleid en beschrijven we hoe vanaf 9/11 allerlei gebieden worden gedefinieerd vanuit het begrip veiligheid en veiligheidsmaatregelen ook op steeds ruimere schaal worden uitgevoerd. Dit doen we aan de hand van het beeld van een meander. Dat is een lus in een rivier waarbij aan de binnenkant het water het traagst stroomt en aan de buitenkant het snelst. Door dit mechanisme heeft een rivier de gewoonte steeds groter te worden. Een van de vragen die ons daarbij intrigeert, is hoe het populisme na 9/11 zo populair is geworden. In tegenstelling tot Maarten van Rossem in Waarom is de burger boos? laten we het populisme niet louter samenvallen met de partijen van Geert Wilders en Rita Verdonk. Populistische momenten hoeven niet gepaard te gaan met populistische partijen. Bovendien doordringt het populisme het hele politieke spectrum. Links maakt evengoed gebruik van populistische middelen en ideeën als rechts. Zo stelde Hans Spekman van de PvdA voor om Marokkanen die ‘niet willen deugen, te vernederen voor de ogen van hun eigen mensen.’ Je moet ze bij wijze van spreken in een roze tutu door de straat laten lopen. De toenmalige fractievoorzitter van het CDA, Maxime Verhagen, deed in 2005 de vrijspraak van terrorismeverdachte Samir A. door het Haagse gerechtshof af als ‘onacceptabel’ en ‘onbegrijpelijk’ en stelde en passant voor met nieuwe wetgeving te komen om de verdachte wel te kunnen veroordelen. De VVD’er Johan Remkes, destijds minister van Binnenlandse Zaken, vond de 18 jaar celstraf die Volkert van der Graaf kreeg voor de moord op Pim Fortuyn in 2003 ‘veel te laag’.
Nu heeft het volgens mij weinig zin om het populisme als een bedreiging voor de democratie te zien. Daarvoor is het te productief. Het leidt tot een democratisering van onderwerpen die daarvoor weinig aandacht kregen in de politiek, zoals de discussies over het immigratiebeleid, milieu en Europa. Een van de meest opvallende aspecten van het populisme is echter de enigszins onverenigbare boodschappen die het verkondigt. Zo kenmerkt het populisme zich door een vijandigheid tegenover de overheid en het politieke bedrijf. Deze maken de zaken extra ingewikkeld door voortdurend nuances en uitzonderingen aan te brengen en zaken te gedogen waar handhaving op haar plaats is. Hoewel het populisme tegen de vertegenwoordigende politiek is, hebben ze het politieke bedrijf wel nodig om hun ideeën door te voeren. Daarvoor moeten compromissen worden gesloten met andere partijen, zoals de PVV heeft gedaan in het gedoogakkoord met het CDA en de VVD. Een andere opvallende paradox is dat het populisme spreekt uit naam van het volk en tegelijkertijd allerlei groepen daarvan uitsluit. Anders gezegd, het handelt naar de wil van het volk, maar zondert ook bevolkingsgroepen van dat volk uit. Eerst gaan de moslims eruit. Daarna de criminelen. En weldra zullen nieuwe categorieën volgen. Door in termen van categorieën te spreken, kunnen er steeds meer criteria worden geformuleerd (sociaal, biologisch, religieus, etnisch en zo verder) op grond waarvan mensen worden gegroepeerd en van elkaar gescheiden.
Kortom, waart er een spook door ons land, dan is dat het spook van het populisme. Populisme raakt iets alledaags aan. Daarin schuilt ook zijn aantrekkingskracht. Juist dat het populisme het alledaagse zo zichtbaar maakt en op de politieke agenda zet, roept vragen op naar het karakter van de hedendaagse democratie. Moet de politicus de burger de veiligheid geven waar die burger om vraagt? Is de verhouding tussen politiek en volk niet per definitie er een van afstand en verschil? Nu hebben dergelijke vragen in de criminologie nooit grote betekenis gehad. Dat is vanuit een beleidsmatige nadruk deels te verklaren, maar is vanuit een wetenschappelijk oogpunt teleurstellend. Het leidt tot een sterk reductionistische manier van kijken naar het dagelijkse werkelijkheid en de uitoefening van het veiligheidsbeleid. Dachten we lang dat politiek draaide om een weloverwogen en rationele inrichting van de samenleving, blijkt het steeds meer te gaan om het uiten en verzamelen van opgekropte emoties en frustraties.